donderdag 7 maart 2013

Het vervolg


Aardverschuiving
Vorige week donderdag zat ik nietsvermoedend bij een toneelvoorstelling die een oud-klasgenoot van me had geregisseerd, toen ik ineens plat werd ge-sms’t, gewhatsappt en gefacebookt door Jan en alleman. Ik had blijkbaar een aardverschuiving gemist: Maxim Februari, de voorheen Marjolijn Februari geheten schrijver en columnist die afgelopen september in de kwaliteitskranten zijn transitie had aangekondigd, had een boek geschreven over zijn eigen transitieproces en werd op dat moment geïnterviewd bij De wereld draait door over De maakbare man, dat de volgende dag zou verschijnen. Blijkbaar gingen veel mensen ervan uit dat ik als “insider” van tevoren al discreet maar duidelijk geïnformeerd was over de op handen zijnde uitzending, want ik werd, terwijl de uitzending nog bezig was, al gevraagd naar mijn reactie: of ik me erin herkende, of de gestelde vragen me bekend in de oren klonken, wat ik vond van wat Maxim Februari zei, et cetera.

Daar vond ik, toen ik later de herhaling bekeek (wie het wil zien, dat kan hier), natuurlijk van alles en nog wat van. Bovenal vond ik dat wat Maxim Februari zei hout sneed, maar dat een aantal vragen die gesteld werd, toch wel hier en daar de plank missloeg. Zo merkt de presentator op een zeker moment op: '...Maar daar ging het u dus ook helemaal niet om' - verwijzend naar... geslachtsdelen, ja ja - '...terwijl u wel zegt ik heb zin in een baard!' Hierop zegt Maxim Februari terecht: 'Ja, maar dat is zichtbaar op straat en geslachtsdelen niet', waarop Matthijs van Nieuwkerk prompt uitroept: 'Maar die zijn toch ook zichtbaar in bepaalde situaties?!' - 'Ja, maar niet op straat.' 
Dus... Terwijl men in de studio in de lach schoot, kon ik de aandrang even diep te zuchten toch niet weerstaan. Natuurlijk begrijp ik dat zo'n programma vooral bedoeld is om lekker vlot weg te kijken, op de bank met een magnetronmaaltijd op schoot, maar een transitieproces kijkt nu eenmaal niet zo lekker weg en dat moet je er ook niet met geweld van willen maken - misschien is dat de kern.

(Geheel terzijde: cabaretier Henry van Loon heeft ooit een persiflage gemaakt waarbij hij De wereld draait door in 3 minuten nadoet (leuk om eens te bekijken), en toen overviel me al de gedachte dat er weinig merkbaar verschil zit tussen de persiflage en een werkelijke aflevering. O, pardon.)

Op het moment dat ik die uitzending bekeek, kwam bij mij echter wel de gedachte op dat het misschien zo zoetjesaan ook voor mij weer eens tijd werd om iets te zeggen over dit bijzondere proces waar ik in juli 2012 mee ben begonnen - vanuit mijzelf. Ik heb destijds ontzettend veel geïnteresseerde, ruimhartige en betrokken reacties gehad waar ik zeer dankbaar voor ben en ik heb tenslotte ook beloofd men op de hoogte te houden. Ik ben nu ruim een half jaar bezig met de hormoonbehandeling en ik denk dat ik inmiddels ook zover ben dat ik als ervaringsdeskundige wel wat zinnigs te zeggen heb over het hele proces - bij dezen.

Omgeving
Allereerst een antwoord op de twee meest gestelde vragen: ja, ik ben nog altijd (ziels)gelukkig met mijn besluit om dit proces in te gaan en nee, het is niet zo gegaan als ik van tevoren had gedacht – al was het natuurlijk ook bijna onmogelijk om me hier vooraf een goede voorstelling van te maken. Voordat ik begon, heb ik me volledig blindgestaard op het niveau van sympathie van anderen waar ik al dan niet op hoopte te rekenen, terwijl ik daar achteraf gezien helemaal niet zo mee bezig had hoeven zijn. Vrijwel iedereen toont zich sympathiek met mijn besluit, zelfs degenen die het niet aan hebben zien komen. Wat dat betreft ben ik er zonder kleerscheuren vanaf gekomen en prijs ik me gelukkig met de tolerante omgeving waarin ik me begeef.

Wel heb ik veel ervaringen, gedachten en gevoelens gehad waar ik mezelf van tevoren absoluut niet op voor had kunnen bereiden en waarvan de fysieke veranderingen gek genoeg nog wel de minst schokkende waren. Over die fysieke veranderingen kan ik eigenlijk verbluffend kort zijn: wie een idee wil hebben van hoe ik er nu uitzie, hoeft zich alleen maar een puberjongen van een jaar of achttien voor de geest te halen. Een volle baard heb ik nog niet, maar een vlasbaardje al wel. Mijn stem is – denk ik – bijna volledig gezakt naar het niveau waarop het zal blijven en de spieren in mijn lijf zijn dusdanig gegroeid dat ik nauwelijks moeite meer hoef te doen om er mannelijk uit te zien – een hele verademing. Zoals Maxim Februari al schrijft in zijn boek, word je door de hormonen ook daadwerkelijk een man, in fysiek en hormonaal opzicht, en dat kan ik onderschrijven. Ik schijn er overigens nu nog jonger uit te zien dan ik ben, maar dat verschil zal na verloop van tijd steeds kleiner worden.

De psychologische en sociale implicaties van het transitieproces zijn echter veel minder voorspelbaar en daarom vaak ook veel heftiger.
Wie aan zo’n proces begint, leert onwillekeurig in ijltempo veel over de – soms duidelijke, soms subtiele – verschillen tussen mannen en vrouwen, de manier waarop ze met elkaar omgaan en de gevolgen van hoe ze elkaar zien voor hun gedrag. Soms vielen de ervaringen die ik had me zwaar – bijvoorbeeld als ik zonder pardon werd gezien als een op hol geslagen, puberale testosteronbom. Ik had immers al zo veel met mezelf te stellen dat ik niet altijd onverdeeld vrolijk werd van de vaak vluchtig getrokken conclusies van andere mensen, conclusies bovendien die ik onmogelijk kon tegenspreken. Probeer maar eens te zeggen dat het allemaal een stuk genuanceerder in elkaar zit en dat je helemaal niet zo’n enorme puberale testosteronbom bent – juist, dat zegt iedere puberale testosteronbom; succes. Overigens wil ik daarmee niet zeggen dat ik anderen hun conclusies kwalijk heb genomen of me niet kon voorstellen waar ze vandaan kwamen, want dat kon ik wel. Maar het strookte niet altijd met mijn eigen ervaringen.

Bovendien kost het tijd om de juiste woorden te vinden voor die ervaringen, terwijl je er tegelijkertijd vrijwel continu belangstellend naar wordt gevraagd. Veel van die ervaringen zijn ook heel leuk, maar het kost tijd ze in perspectief te plaatsen en in sommige gevallen is het een leerproces, waarvoor ik bij nader inzien graag op cursus was gegaan.

Sociale codes
Een voorbeeldje ter illustratie.

Vriendin E. en ik lopen op een verlaten zondagavond, even na middernacht, terug naar huis na een gezellig avondje film, kletsen en biertjes drinken. Zij woont wat verder van het centrum dan ik en als we mijn straat passeren, voel ik prompt een oude gentleman’s code in me opwellen: het is pikdonker, er is geen mens op straat, en het geeft geen pas haar in haar eentje door te laten lopen naar huis. Vlug bedenk ik dat als ik haar vraag of ik nog even met haar mee moet lopen, ze waarschijnlijk zal antwoorden dat dat heus niet nodig is en ze zich prima redt. (Ik ken namelijk alleen maar dergelijke geëmancipeerde en zelfredzame vrouwen en zij is bepaald geen uitzondering.) Toch vind ik dat ik mee moet lopen, mee hoor te lopen. Dat doe je gewoon, als welopgevoede vent. Als er anders wat gebeurt, is het voor een deel toch ook jouw schuld – wie is anders die schijtlaars van een zogenaamd “goede vriend” die moeilijk deed over 300 meter omlopen?
Ik moet het dus zien te brengen als een voldongen feit, als iets wat ik hoe dan ook ga doen. Een beetje gekunsteld zeg ik daarom maar: ‘Ik loop even met je mee naar huis, want dat is… netjes.’
Ze pakt het goed op en antwoordt glimlachend: ‘Dat is inderdaad netjes ja.’ Er volgt een korte stilte en daarna zegt ze, dit keer grijnzend: ‘…Maar dan verwacht ik ook wel dat als er nu een verkrachter uit de bosjes komt springen, je die helemaal in elkaar ramt, anders heb ik er ook zo weinig aan.’
‘Zeker,’ zeg ik lachend, ‘die sla ik zo hard voor z’n kop dat-ie niet meer weet waar hij het zoeken moet.’ (Wat kwam er ook alweer na hoogmoed?)
Inwendig vraag ik me af wanneer ik de eerste vuist op m’n neus zal krijgen van een door drank en machtswellust opgefokte macho (wiens vriendin ik per ongeluk net iets te lang heb aangekeken of zo) en hoop ik maar dat mijn spieren voldoende testosteron en krachttraining hebben gehad om een dergelijk figuur met een welgevormde uppercut van me af te weren en niet al te gehavend (wel iets natuurlijk, voor het effect, een bloedneus of zo – nee, nee, het gaat wel joh, maak je geen zorgen) eruit te komen als de held van de avond.

Voor een man leef ik te midden van een opvallend grote hoeveelheid vrouwen – dat krijg je ervan als je een lerarenopleiding Nederlands gaat doen. Ik zie dat ook bepaald niet als een nadeel, aangezien ik erg dol ben op vrouwen. Het feit dat ik die interesse in vrouwen vooral overhield aan associaties met vrolijk gekleurde zomerjurken (is het al bijna weer rokjesdag?) en het fascinerende, maar voor mij ook volstrekt wezensvreemde concept dat vrouwelijkheid heet, deed me al vroeg beseffen dat ik zelf duidelijk geen vrouw was. Vrouwen zijn ‘de ander’ – hoe het vrouwen toch lukt om vrouw te zijn zal ik me wel mijn hele leven blijven afvragen. Maar ik was zelf nog lang niet voor iedere vrouw ‘de ander’ – dat ben ik nu pas.

Wat ik namelijk totaal niet had kunnen bevroeden, was dat veel vrouwen om mij heen mij toch onwillekeurig en onbewust ervoeren als ‘mede-vrouw’, zeker in mijn latere leven, na de middelbare school, toen ik niet meer continu mijn best deed mezelf zo mannelijk mogelijk te presenteren – gewoon, omdat het vermoeiend werd en omdat ik ook probeerde er toch nog wat van te maken, van die lesbische vrouw die ik helemaal niet was. (‘Ben je nu ineens hetero?’ Ja, nu ben ik “ineens” hetero, wat ik natuurlijk altijd al was, maar dat terzijde.)
Maar inmiddels heb ik het door. Sommige vrouwen zijn anders op mij gaan reageren, iets waar ik niet helemaal op had gerekend. Waar de één me plotseling met ontwapenend enthousiasme complimenteert met dat ik ‘al echt een man’ word, zie ik bij de ander even plotsklaps soms een soort van oud feministisch wantrouwen opkomen – toch maar een beetje uitkijken met wat je zegt, want nu is het een vent, en met kerels weet je het maar nooit (of zo). Of, hetzelfde principe in een iets ander jasje: god god, daar heb je hem weer, hij is nu een man, dus hij denkt het allemaal wel eventjes te kunnen regelen natuurlijk. Typisch een man met een typische (bij dit woord aanbeland schiet de stem nog een paar tandjes extra omhoog) mannenoplossing. 
Van de weeromstuit zou ik bijna provocerend reageren: 'ja, natuurlijk denk ik het allemaal wel eventjes te kunnen regelen, want daar zijn "wij" (allemaal – echt allemaal, ik zeg het u!) nou toevallig wel weer erg goed in, in het bedenken van die handige en simpele oplossingen voor praktische problemen die – verdomd – nog werken ook. En dat is een feit. Een feit! Wij weten dat soort dingen gewoon, daar moet je de elegante schoonheid van in kunnen zien.' Enzovoorts, enzovoorts – en er wordt hier en daar nog demonstratief met wat vuisten op wat tafels geslagen. Enfin, u ziet het voor u. ‘Welkom in onze wereld,’ zeggen welwillende bevriende mannen om me heen dan.
Veel van die vrouwen kende ik al jaren en ik heb blijkbaar nooit een flauw idee gehad hoe zij tegen mannen aankeken, ook al was ik er zelf altijd al een – het verschil is dat zij dat nu pas ook zo ervaren. En ja, ik ben natuurlijk ook totaal (totaal) onbetrouwbaar geworden: ik denk de hele dag aan niets anders dan vrouwen versieren en ik ben als donderslag bij heldere hemel zo seksistisch als de neten geworden. Een typische male chauvinist pig, dat spreekt voor zich, dat krijg je natuurlijk, met die hormonen. Gelukkig hoef je dat aan geen enkele vrouw meer uit te leggen – die weten dat allemaal van zichzelf al heel goed, door de wol geverfd als ze zijn.

Goed, ik drijf er natuurlijk nu de spot mee, maar tegelijkertijd wil ik me haasten te zeggen dat ik absoluut niet pretendeer zelf boven de materie te staan. Gelukkig wordt dat ook niet van me verwacht. Wel zijn mensen natuurlijk in eerste instantie vooral mensen, zo neem ik aan, en is daarom ook het contrast met vroeger iets dat mij nu behoorlijk opvalt. En daar maak ik dan grappen over - omdat ik dat leuk vind en omdat het iets zegt over het genoemde contrast. Achter die ironie schuilt ongetwijfeld het verbaasde 'kleine hartje' van mijn prille mannenbestaan, dat ook dankbaar is: als ik gezien word als man en soms dus noodzakelijkerwijs - en wellicht soms ook terecht - als standaardman, blijkt daar alleen maar uit dat het een geslaagd project is.

Zelf
En als ik eerlijk naar mezelf kijk, moet ik toegeven: er is ook wel wat veranderd, al is het niet altijd dat wat anderen denken dat er gebeurd is. Ik ben een aantal keer midden in de nacht badend in het zweet wakker geworden met de beangstigende gedachte dat ik het allemaal maar gedroomd had. Zeker in het begin kwam dit nog wel eens voor. Zoals je als klein kind kunt dromen dat je arm eraf is gehakt door een ork met een bijl waar je als hobbit niet tegenop kon en je, eenmaal wakker, vliegensvlug naar je arm grijpt om er dan opgelucht achter te komen dat die er nog aan zit, zo zei ik slaapdronken iets als ‘hallo’ om mezelf ervan te verzekeren dat mijn stem niet ineens weer de lucht in geschoten was, alvorens weer gerustgesteld in slaap te vallen.
Het bleek – godzijdank – een volledig irrationele angst: zolang ik iedere twee weken braaf naar de huisarts ga om mijn injectie testosteron te laten zetten, hoef ik nooit meer ‘terug’.

Ik heb gemerkt dat ik gaandeweg het proces makkelijker een praatje ben gaan maken met onbekenden – ik schaam me immers ook niet meer voor mijn verschijning, wat ik vroeger altijd wel heb gedaan – maar dat ik tegelijkertijd meer moeite heb gekregen met iets als ‘praten over mijn gevoelens’ en dat het meer tijd is gaan kosten daar de juiste woorden bij te vinden. Praten over mijn gevoelens is op zichzelf ook een minder bevredigende activiteit geworden. Ik verzet tegenwoordig liever mijn gedachten met een biertje in de kroeg en een beetje ouwehoeren. Natuurlijk geldt dit niet altijd en in alle situaties, maar door de bank genomen is het waar gebleken en ben ik in dat opzicht wel veranderd – waarschijnlijk inderdaad simpelweg ten gevolge van de hormonen. Dat is geen gemis en ook zeker geen verlies van emotionele diepgang, zoals nog wel eens per abuis wordt gedacht – het is wel een andere manier van met situaties omgaan en iets waar ik mezelf soms nog even aan moet herinneren, dat dat nu zo werkt en dat het zeker ook reacties oproept. Juist bij de meest scherpzinnige en oplettende mensen om mij heen. Die gaan het dichtst op je huid zitten en kaatsen de bal met plezier naar je terug.

“Puberteit”
Ik heb dus opnieuw moeten leren wat wel en niet werkt voor mij en dat is zeker niet altijd zonder slag of stoot gegaan – maar tegelijkertijd is het niet veel anders dan wat iedereen minimaal één keer meemaakt in zijn of haar leven, namelijk in de puberteit, en waar ik dan twee keer in mijn leven doorheen heb moeten gaan. Een en ander is in een versneld tijdsbestek van enkele maanden gepaard gegaan met de gebruikelijke neveneffecten van de puberteit: in het begin bravoure en overmoed, iets later verveling, irritatie, concentratieverlies, met rust gelaten willen worden en, weer wat later, mezelf buitengewoon onbegrepen voelen. Gelukkig verscheen precies op tijd het boek van Maxim Februari, dat voor mij een feest der herkenning betekende en een hoop puzzelstukjes op z’n plek liet vallen – zelfs iemand van vijftig rapporteerde een opnieuw in het leven geroepen puberteit.

Natuurlijk heeft zo’n verlate puberteit wel iets onnatuurlijks als je vijfentwintig bent, en onlangs nog werd er bij me geopperd dat ik ‘daar toch gewoon bij was, als vijfentwintigjarige’. Dat is maar ten dele waar. Cognitief was ik er als vijfentwintigjarige bij, ja, maar dat is allemaal theorie. Er was geen overkoepelend mechanisme in mij dat iets zei als: ‘Nou nou, potverdriedubbeltjes (?), nu mag het wel even weer wat minder met je geheen-en-weer.’ En zelfs al dacht ik dat, dan betekende dat nog niet dat het ineens als sneeuw voor de zon verdween. Je kunt het maar het best de tijd geven, heb ik gemerkt, en je kunt jezelf ondertussen gewoon serieus nemen (bestaat er überhaupt een alternatief? Jezelf niet serieus nemen, net als je een voor je persoonlijkheid essentiële periode doormaakt?). Ook al betekent dat, dat anderen vinden dat ze je met een flinke korrel zout moeten nemen en dat je dat zelf eigenlijk ook zou moeten doen. Je leert het vanzelf wel – overigens heb ik onlangs precies ditzelfde vaderlijke advies gegeven aan mijn oppaszoontje van bijna dertien. Was ik er toen dus toch alweer even bij, met mijn vijfentwintig jaar.

Rouw
Er zijn wel mensen geweest die me hebben gevraagd of ik iets als ‘rouw’ heb gevoeld, om het ‘verlies’ van mijn ‘oude ik’. Het antwoord is nee. Ik leef namelijk nog gewoon, dat is er nu juist zo leuk aan. (Hè? Ja.) Ik heb moeten wennen en moet nog steeds wennen, dat wel, maar dan vooral aan de nieuwe sociale rol die ik met wisselend gemak aan het verwerven ben. Maar ik wil absoluut niet meer terug naar de oude situatie van ongemak, schaamte en de gigantische afstand die er zat tussen mijn persoonlijkheid en mijn voorkomen. Nee, dank u vriendelijk, die tijd heb ik wel gehad. De persoon die ik nu ben is nog niet ‘af’, in zoverre je dat ooit bent, maar de degene die ik “was”, of juister gezegd, die ik leek, was in veel opzichten nooit een volledig persoon geworden, maar altijd een personage gebleven. Dat is misschien even slikken, ja, maar gelukkig kon het beter en werd het beter.

Goed gelukt
Goed, tot besluit nog een laatste anekdote - typisch zo'n situatie die de meeste mensen nooit mee zullen maken en daarom juist wel iets typerends heeft voor dit proces.

In de supermarkt tref ik een vroegere goede vriendin van mijn moeder, die ik al in geen jaren meer heb gezien. Nu zijn dit soort alledaagse situaties sinds het begin van de transitie nog een hele uitdaging: hoe vertel je in de Albert Heijn dat je vlasbaardje en zware stem niet de gevolgen zijn van een plotseling opgedoken genetische mutatie die de artsen voor raadselen stelt? (Ik wil overigens niet eens denken aan hoe je dát zou moeten uitleggen.)
Ik zie hoe de vriendin in de eerste 20 seconden van onze ontmoeting (waarin het gesprek nog stoelt op hoe is het – en met jou?) voor zichzelf een verklaring probeert te zoeken voor de duidelijk veranderde uiterlijkheden, die voor haar wel op een vreemde manier verweven moeten zijn met kenmerken die haar juist herinneren aan degene die ze kende.
Ik besluit haar verwarring maar vlug bespreekbaar te maken en zeg: ‘Valt je soms iets aan me op?’
‘Ja…’ begint ze voorzichtig en iets op haar hoede, ‘maar ik weet niet wat.’
Ik haal nog eens flink adem en zeg dan maar het eerste wat er in me opkomt – een goede manier om dit te zeggen ken ik nog altijd niet: ‘Ze zijn een jongetje van me aan het maken.’
(Allejezus, een jongetje van me aan het maken? Hier had ik beter over na moeten denken.)
De vriendin is duidelijk meer getroffen door de inhoud van mijn bericht dan door mijn twijfelachtige woordkeus en valt stil – grote ogen, openvallende mond. Ze kijkt nog eens goed, probeert er in haar hoofd nogmaals een consistent geheel van te maken en blijkbaar lukt dat dit keer, want ze roept ineens uit: ‘Ja, dát is het! Dat is het natuurlijk, inderdaad! Jeetje…’
Hierna begint het voor mij inmiddels welbekende gesprekje over hormonen, hoe “ver” ik al ben in het proces, hoe ik het allemaal beleef en jeetje mina, het is iedereen toch allemaal wat, zeg.
‘Je bent wel goed gelukt hoor!’ hoor ik haar ineens plompverloren zeggen. Tot op de dag van vandaag weet ik nog steeds niet hoe ik serieus op deze vreemde, als compliment bedoelde uitspraak moet reageren, maar niet gehinderd door enig gebrek aan zelfspot antwoord ik: ‘Ja hè? Vind ik zelf ook wel. En ik had natuurlijk al zo’n ontzettend leuk karakter. Dus ga maar na.’
We schieten in de lach; het ijs is gebroken.